Klachten tegen chirurg, arts van de Spoedeisende Hulp en anesthesist gegrond; ziekenhuisbestuurder treft geen blaam

Amsterdam - Het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam heeft de klachten van familieleden van een inmiddels overleden patiënt tegen een arts en chirurg die betrokken waren bij de ziekenhuisopname van de patiënt via de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) gegrond verklaard. Ook de klacht tegen een bij een spoedoperatie betrokken anesthesist is gegrond verklaard. De familie had zich erover beklaagd dat de artsen onzorgvuldig bij het onderzoek en de beoordeling en behandeling van patiënt hebben gehandeld. Zij zouden niet hebben onderkend dat patiënt vitaal bedreigd was en daarbij de juiste diagnose, darmperforatie, hebben gemist. Patiënt is tweemaal geopereerd omdat zijn situatie na de eerste operatie waarbij de darmperforatie is hersteld, verslechterde. Hij is direct na de tweede operatie op 62-jarige leeftijd overleden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft na een calamiteitenmelding een onderzoek ingesteld.

Reden klachten

De familie heeft de klachten ingediend omdat zij vonden dat de artsen onvoldoende onderzoek naar de gezondheidstoestand van hun vader en echtgenoot hebben ingesteld. Patiënt werd op zondagavond met ernstige pijnklachten per ambulance op de SEH binnengebracht. De arts en de chirurg van dienst hebben besloten om patiënt onder toediening van morfine ter observatie op te nemen op de verpleegafdeling chirurgie. Er is niet geluisterd naar een dochter van patiënt, zelf medisch specialist, om aanvullend onderzoek te doen, waaronder het maken van een CT-scan. Tegen een anesthesist is geklaagd omdat hij patiënt bij de tweede spoedoperatie niet de juiste beademing heeft gegeven. De bestuurder van het ziekenhuis werd onder meer verweten dat hij onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen voor de verbetering van de patiëntveiligheid in de regio en onvoldoende maatregelen heeft getroffen om de veiligheid van patiënten in het ziekenhuis te kunnen waarborgen.

Oordeel tuchtcollege

Het tuchtcollege heeft de klachten tegen de arts van de SEH en de chirurg gegrond bevonden. Zij hebben bij opname van de patiënt de feiten niet goed op een rijtje gezet en verkeerd geredeneerd en daardoor nagelaten om door middel van aanvullend onderzoek, zoals een CT-scan, tot een juiste diagnose te komen, dan wel ernstige pathologie uit te sluiten. De klacht tegen de anesthesist is gegrond bevonden, omdat hij zich tijdens de tweede operatie meer had moeten inspannen om een optimale beademingssituatie voor patiënt te bereiken. De verwijten aan het adres van de zorgbestuurder zijn ongegrond bevonden omdat het college geen aanwijzingen heeft dat deze zich onvoldoende inzet om de patiëntveiligheid in het ziekenhuis te waarborgen of dat zijn handelen heeft geleid of zal leiden tot onverantwoorde zorg. In het bijzonder is niet gebleken van een cultuur waarin beroepsbeoefenaren structureel bestaande protocollen naast zich neerleggen. Door de bestuurder zijn verbetermaatregelen getroffen naar aanleiding van wat zich bij de behandeling van patiënt heeft voorgedaan. Deze maatregelen zijn door IGZ als voldoende beoordeeld.

Opgelegde maatregel

Het tuchtcollege vindt het handelen c.q. het tekortschieten door de arts op de SEH en door de chirurg ernstig.  Omdat de arts zijn werkzaamheden op de SEH heeft gestaakt en niet meer betrokken is bij patiëntenzorg, is hem de maatregel van waarschuwing opgelegd. De chirurg heeft een berisping gekregen. Aan de anesthesist is de maatregel van waarschuwing opgelegd omdat hij werd geconfronteerd met een ernstig zieke patiënt, die daardoor zeer moeilijk te beademen bleek. De anesthesist was door de dienstdoende chirurg en behandelende intensivist ook niet betrokken bij het besluit over te gaan tot de tweede operatie.