Onjuist handelen in echtscheidingssituatie: voorwaardelijke schorsing

Het tuchtcollege Zwolle behandelde een zaak tegen een gezondheidszorgpsycholoog. Hij zou de ex-partner van klager informatie hebben gegeven, waarmee zij in gerechtelijke procedures de omgangsregeling tussen klager en zijn dochtertje van anderhalf jaar kon bemoeilijken.

Wat was er aan de hand?

De toenmalige partner van klager heeft zich tot de gz-psycholoog gewend in verband met relatieproblemen met klager. Klager heeft samen met zijn partner twee keer met verweerder gesproken en heeft na het eerste gesprek een aantal persoonlijkheidstesten ingevuld waarvan de resultaten in het tweede gesprek, in aanwezigheid van de partner, zijn besproken. In dit gesprek heeft de partner, met toestemming van klager, een kopie van de onderzoeksresultaten gekregen. Daarna zijn klager en zijn partner definitief uit elkaar gegaan en is er tussen hen beiden strijd ontstaan over de omgang tussen klager en zijn dochter.

De rechtbank heeft aan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen in verband met de zorgregeling en het gezag. De gz-psycholoog heeft aan de advocaat van de ex-partner een brief gestuurd met opmerkingen over het advies van de raad. De ex-partner heeft de stukken van de gz-psycholoog gebruikt in procedures over de omgangsregeling.

De klacht

Klager verwijt de gz-psycholoog onder meer dat hij onzorgvuldig en in strijd met de Beroepscode voor Psychologen heeft gehandeld, omdat hij zijn ex-partner een kopie van zijn onderzoeksresultaten heeft gegeven en een brief heeft gestuurd aan de advocaat van zijn ex-partner waarin hij met subjectieve en onjuiste beweringen een beeld van klager heeft neergezet dat belastend is voor de omgangsregeling.

Hoe oordeelde het college?

De gz-psycholoog had klager niet mogen onderzoeken. Het was namelijk niet duidelijk of hij cliënt was en of er voor het afnemen van de test een goede grond aanwezig was. De resultaten zijn afgegeven terwijl deze onvolledig waren en in feite een onvolledig beeld gaven.

De gz-psycholoog  was na zes sessies met de partner van klager op de hoogte van de relatieproblemen en had op dat moment rekening moeten houden met het risico van een relatiebreuk en daarop volgend misbruik van de gegevens.

Het was verweerders plicht een persoon die zijn cliënt was of zou worden te beschermen tegen de andere cliënt, wat hij niet heeft gedaan. De brief aan de advocaat is te beschouwen als een ‘verklaring’. Een behandelaar moet bij het afgeven van een verklaring zo zorgvuldig mogelijk zijn, geen waardeoordelen geven en binnen zijn deskundigheidsgebied blijven.

Het Nederlands instituut voor Psychologen (het NIP) geeft op de website aan welke regels daarbij gelden. De gewraakte brief is vrijwel geheel in strijd met deze regels.

De klacht is dus grotendeels gegrond. De gz-psycholoog heeft laten weten dat hij destijds geen juridische informatie heeft ingewonnen over bijvoorbeeld het sturen van een brief aan de raadsman van een cliënt in een ‘echtscheidingssituatie’. Hij heeft zich ook na indiening van de klacht niet georiënteerd op de vraag of de klacht mogelijk terecht was.

Ter zitting heeft hij er geen enkele blijk van gegeven in te zien dat zijn handelen het risico in zich borg van schade voor zowel klager, als zijn dochtertje, als uiteindelijk ook de ex-partner (die nog steeds zijn cliënte is), hij heeft haar immers bevestigd en munitie gegeven in haar strijd met vader. Bovendien heeft verweerder eerder tweemaal een waarschuwing en een berisping gekregen van het Zwolse tuchtcollege.

Daarom wordt nu een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden opgelegd, onder voorwaarde dat de gz-psycholoog gedurende de proeftijd van twee jaar zich niet schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als gz-psycholoog behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg.

Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld.