Uitspraak CTG: Schorsing kinderarts vervalt; Waarschuwing voor de gynaecologen blijft gehandhaafd

Den Haag - Het dochtertje van klagers is 10 dagen na de geboorte overleden en in verband daarmee was door het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven (verder: RTG) aan een kinderarts een voorwaardelijke schorsing van een jaar en aan drie gynaecologen een waarschuwing opgelegd. De kinderarts heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Ook zijn twee van de drie gynaecologen tegen de hun betreffende beslissing in beroep gekomen. Klagers hebben in al deze zaken (incidenteel) beroep ingesteld.

De kinderarts

In de zaak tegen de kinderarts heeft het RTG - kort gezegd - geoordeeld dat de dossiervoering ondeugdelijk was waardoor het verloop van de gebeurtenissen (door het RTG) niet goed kon worden gecontroleerd. Het RTG heeft verder geoordeeld dat de kinderarts niet adequaat heeft gereageerd op de diverse (alarm)signalen en dat zij de ouders niet zorgvuldig (genoeg) heeft geïnformeerd.

Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege

Het Centraal Tuchtcollege oordeelt op alle onderdelen anders. In beroep is duidelijk geworden welk handschrift bij welke hulpverlener hoort en daardoor is ook voldoende inzichtelijk geworden wie welke aantekening in het medisch dossier heeft gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het (handgeschreven) dossier voor een ervaren lezer (een professional) gangbaar oogt, leesbaar is en logisch is opgebouwd. Ook wordt uit het dossier voldoende duidelijk hoe de kinderarts op de diverse (alarm)signalen heeft gereageerd. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat deze reacties steeds adequaat zijn geweest. Klager is vrijwel onafgebroken op de couveuseafdeling aanwezig geweest en was daarmee op de hoogte van de klinische toestand van zijn dochter en van het in te zetten beleid. Daarom oordeelt het Centraal Tuchtcollege tenslotte dat de kinderarts ervan uit mocht gaan dat hij voldoende geïnformeerd was.  

Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van het RTG en verklaart de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond.

De gynaecologen

In de drie zaken tegen de gynaecologen heeft het RTG – kort gezegd – geoordeeld dat de CTG-registraties die de gezondheidstoestand van de nog ongeboren baby bewaken, tussen 9.00 en 12.00 uur in het dossier ontbreken waardoor het RTG niet kan vaststellen of die registraties beoordeeld en meegenomen zijn bij het bepalen van het beleid.

Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege

Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het RTG in zijn beslissingen is uitgegaan van een onjuiste uitleg van (een deel van) de NVOG-richtlijn “Intrapartum foetale bewaking à terme” nu die richtlijn geen verplichting inhoudt om de waarden van het CTG ieder uur in het dossier te noteren maar slechts een aanbeveling. Hoewel in het dossier in de genoemde periode geen aantekening is gemaakt van de CTG-registraties is bij de behandeling in beroep aannemelijk geworden dat het CTG in deze periode wel regelmatig is beoordeeld. Klaagster is in die periode meerdere keren door een arts-assistent onderzocht en het Centraal Tuchtcollege vindt het aannemelijk dat bij deze onderzoeken ook het CTG is beoordeeld. Uit het in het dossier aanwezige actuele CTG-beeld over deze periode blijkt overigens ook dat het beeld daarvan ongewijzigd is ten opzichte van het CTG zoals dat eerder die dag om 05.39 uur was geregistreerd. Voor het noteren van de CTG-waarden bestond daarom geen directe aanleiding.

Toch vindt ook het Centraal Tuchtcollege de klacht gedeeltelijk gegrond, maar om een andere reden dan het RTG. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de foetale bewaking vanaf middernacht niet heeft voldaan aan wat van een redelijk bekwaam gynaecoloog mag worden verwacht. Op basis van het CTG had eerder een microbloedonderzoek of een keizersnede moeten worden uitgevoerd. Dit verwijt treft alle drie de gynaecologen.

In een van de zaken ziet het Centraal Tuchtcollege in het kader van het hoofdbehandelaarschap bovendien aanleiding de vaste rechtspraak over de taken en verantwoordelijkheden van verschillende zorgverleners bij de behandeling van één patiënt te herformuleren. Het Centraal Tuchtcollege stelt daarbij dat de toegenomen complexiteit van zorg uitgangspunten vereist die meer flexibel toegepast kunnen worden en spreekt daarbij voortaan van “regiebehandelaar”.
De in eerste aanleg opgelegde maatregel van waarschuwing blijft voor deze drie zaken gehandhaafd.

De volledige uitspraak zal worden gepubliceerd op www.tuchtrecht.nl en tijdelijk op www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl