Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde over onzorgvuldig handelen terecht

Het tuchtcollege in Groningen behandelde een zaak tegen een specialist ouderengeneeskunde (hierna: arts) die een bejaarde patiënte behandelde op de verpleeghuisunit van een woonzorglocatie. De klacht was ingediend door de zoon van de patiënte.

Wat was er aan de hand?
De patiënte was naar de verpleegunit verhuisd van een andere woonzorglocatie. Op die andere locatie kreeg zij aanvankelijk antistollingsmedicatie, aangezien zij last had (gehad) van boezemfibrilleren. De betreffende medicatie was daar al geruime tijd gestopt voordat de patiënte naar de verpleeghuisunit verhuisde waar de aangeklaagde arts haar behandelaar werd. Het is niet helemaal duidelijk waarom die medicatie is gestopt. Ruim een jaar nadat de patiënte op de verpleeghuisunit was gekomen, kreeg zij een TIA. Hierna ging haar situatie snel achteruit. Ze at en dronk niet meer en was ernstig verzwakt. Haar situatie ging zo hard achteruit dat er al snel palliatieve zorg werd verleend. Ruim een week na de TIA is de patiënte komen te overlijden. Twee uur vóór haar overlijden had zij nog morfine toegediend gekregen.

De klacht

De zoon van de patiënte vindt dat de antistollingsmedicatie ten onrechte is stopgezet. Ook vindt hij dat zijn moeder geholpen had moeten worden met drinken, dat er geen palliatieve zorg verleend had mogen worden en dat zij gereanimeerd had moeten worden. Hij heeft het idee dat er euthanasie op zijn moeder is toegepast zonder dat dat had gemoeten. De zoon houdt de aangeklaagde arts hiervoor verantwoordelijk.

Wat vond het college?

Gegrond verwijt
Allereerst de antistollingsmedicatie: deze medicatie was al gestopt ruim voordat de patiënte onder behandeling kwam bij de ouderengeneeskundige. Zij is dus niet degene die de medicatie heeft gestopt, dat heeft een vorige behandelaar gedaan. Er was echter reden om haar die medicatie juist wel te geven, aangezien de patiënte bekend was met boezemfibrilleren en er hierdoor een verhoogde kans bestaat op het krijgen van een TIA of een CVA.

Het college vindt dat de arts hierop had moeten letten toen de patiënte arriveerde op de verpleeghuisunit. Zij had zich moeten verdiepen in de medicatielijst van de patiënte en moeten controleren of die volledig was of dat er medicatie ontbrak, gelet op de gezondheidssituatie van de patiënte. Als ze dit zou hebben gedaan, had ze kunnen weten dat er wel degelijk een indicatie aanwezig was voor het toedienen van antistollingsmedicatie. Ze had vervolgens de eerder genomen beslissing om deze medicatie te stoppen, moeten heroverwegen.

De arts heeft gezegd dat zij wel degelijk een bewuste afweging heeft gemaakt ten aanzien van het wel of niet herstarten van de antistollingsmedicatie. Dit blijkt echter niet uit het medisch dossier. Zij heeft hier ook niet over gesproken met de patiënte en/of haar zoon. Het college vindt deze handelwijze onzorgvuldig. Dit verwijt wordt gegrond verklaard.

Overige verwijten ongegrond
Het college vindt dat de andere verwijten niet gegrond zijn. Er is wel degelijk op verschillende manieren geprobeerd de patiënte voldoende te laten drinken. Patiëntes achteruitgang was echter een natuurlijk en onvermijdelijk gevolg van haar medische situatie. De palliatieve zorg, waaronder het toedienen van morfine, was bedoeld om comfort te bieden in de laatste levensfase. Pogingen om te reanimeren zouden, gezien de situatie waarin patiënte verkeerde, medisch gezien zinloos zijn geweest.

Maatregel: waarschuwing

Het college legt aan de arts als maatregel een waarschuwing op, omdat zij onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het wel of niet voorschrijven van de antistollingsmedicatie.

Zij had namelijk:

  • een duidelijke afweging moeten maken om de antistollingsmedicatie wel of niet opnieuw voor te gaan schrijven;
  • hier met patiënte en/of haar zoon over moeten spreken en
  • hiervan verslag moeten leggen in het medisch dossier.

De arts heeft dit niet of onvoldoende gedaan.

De beslissing vindt u hier.

Er is beroep ingesteld tegen de beslissing.