Klachten tegen internist-oncoloog gedeeltelijk gegrond

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle doet vandaag uitspraak in de twaalf tuchtklachten tegen een internist-oncoloog, die op de zittingen van 10 en 11 november 2022 zijn behandeld.

Het betreft de zaken met registratienummers Z2022/3994, 3996, 3997, 3999, 4000, 4001, 4002, 4003, 4004, 4005, 4006 en 4189.

De klagers zijn in elf zaken de nabestaanden van patiënten van de internist-oncoloog en in één zaak de patiënte zelf.

Hoewel iedere klacht op zichzelf staat, is de gemene deler in de zaken of de internist met inachtneming van de beroepsnormen op het moment van handelen de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. Heeft iedere patiënt een op hem of haar afgestemde en toegesneden behandeling, behorend bij de ziektefase, gekregen? Heeft de internist gehandeld naar wat zij op dat moment wist of moest weten?

Daarnaast heeft het college ook een gebrek in de registratie van de internist als arts en specialist behandeld. Begin 2018 was de internist enige tijd niet geregistreerd als arts noch als specialist.

Hoe heeft het college geoordeeld?
 

Het college heeft in zeven zaken geoordeeld dat de klachten gedeeltelijk gegrond zijn. Hiervoor legt het college in vijf zaken waarschuwingen op, in één zaak een berisping en in één zaak wordt geen maatregel opgelegd.

De overige klachtonderdelen in deze zaken en de overige vijf zaken zijn ongegrond.

Het college acht de klachten in de volgende zeven zaken gedeeltelijk gegrond:

  • 3996 (klachtonderdeel 7 is gegrond; maatregel: waarschuwing);
    Het gegronde klachtonderdeel betreft het niet bespreken met de patiënt van de mogelijkheid van een derdelijnsbehandeling.

  • 3997 (klachtonderdelen 1, 2, 3, 7 (deels) en 13 zijn gegrond; maatregel: berisping);
    De klachtonderdelen 1, 2 en 3 betreffen het verwijt dat de internist de patiënt een mogelijk genezende behandeling heeft onthouden. Klachtonderdeel 7 betreft een onjuiste aantekening in het medisch dossier. Klachtonderdeel 13 betreft de periode dat de internist niet als arts geregistreerd was.

  • 3999 (klachtonderdeel 9 is gegrond; maatregel: waarschuwing);
    Klachtonderdeel 9 betreft de periode dat de internist niet als arts geregistreerd was.

  • 4000 (klachtonderdelen 1, 2, 4 zijn gegrond; maatregel: waarschuwing);
    Klachtonderdeel 1 betreft de periode dat de internist niet als arts geregistreerd was. De klachtonderdelen 2 en 4 betreffen het te lang aanhouden van een afwachtend beleid (afwachten hoe het zou gaan).

  • 4004 (klachtonderdeel 9 is gegrond; dit klachtonderdeel heeft ook betrekking op het tijdelijk niet geregistreerd staan als arts; (maatregel: geen maatregel, aangezien voor hetzelfde in zaak 3999 al een waarschuwing is opgelegd);

  • 4005 (klachtonderdeel 2 is gegrond: maatregel: waarschuwing);
    Klachtonderdeel 2 betreft het verwijt dat de internist geen weefselonderzoek heeft laten doen ter bevestiging van het vermoeden van een (uitgezaaide) darmkanker.

  • 4006 (klachtonderdeel 1 is gegrond: maatregel: waarschuwing);
    Klachtonderdeel 1 betreft het verwijt dat de internist onvoldoende aandacht heeft gegeven aan de calciumwaarde.
  • De overige klachtonderdelen in deze zaken zijn ongegrond.

De klachten in de overige zaken (3994, 4001, 4002, 4003, 4189) zijn geheel ongegrond.

Toelichting

Het tuchtcollege dient het handelen van een aangeklaagde zorgverlener te beoordelen naar de norm van een “redelijk bekwame beroepsuitoefening”. Volgens die norm zijn ook de twaalf klachten tegen de internist beoordeeld.

Daarmee moest duidelijk worden of de internist met inachtneming van de beroepsnormen en richtlijnen die golden op het moment van handelen de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. In het bijzonder in een palliatief traject kunnen verschillen in inzicht bestaan over welke therapie in bepaalde gevallen de voorkeur verdient. In dergelijke situaties gaat het er om of de keuze die de internist heeft gemaakt in het licht van alle van belang zijnde factoren – waaronder de wensen van de patiënt en overwegingen met betrekking tot de kwaliteit van leven – verdedigbaar is.

Het college heeft bij zijn oordeel over de klachten rekening gehouden met het gegeven dat elke patiënt met kanker een op hem of haar toegesneden behandeling verdient. Daarbij spelen meerdere factoren een rol, zoals het type tumor, de uitgebreidheid van de uitzaaiingen, de mate en het tempo waarin en de wijze waarop de kanker zich heeft ontwikkeld, het effect van de voorgaande behandelingen, de leeftijd en conditie van de patiënt en - niet in de laatste plaats - de wensen van de patiënt.

Het college beoordeelt het handelen van de internist daarnaast naar wat zij op dat moment wist of moest weten. Wetenschap achteraf hoe in iedere zaak de ziekte van de patiënt verlopen is, laat het college buiten beschouwing, omdat de internist die wetenschap op het moment van handelen ook niet had.

De internist is in veel gevallen opgetreden als regiebehandelaar (voorheen ook wel hoofdbehandelaar genoemd). De taak van de regiebehandelaar is erop toe te zien dat de continuïteit en de samenhang van de zorgverlening aan de patiënt wordt bewaakt en dat waar nodig een aanpassing van de gezamenlijke behandeling in gang wordt gezet. De rol van de regiebehandelaar gaat dus niet zo ver dat deze in die rol aangesproken kan worden op zelfstandig handelen of nalaten van bijvoorbeeld collega-artsen, zoals de radioloog, de chirurg of collega-internisten die ook bij de behandeling waren betrokken.

De internist werd ter zitting verweten dat zij zich in de beantwoording van vragen van het college zou willen “verschuilen” achter anderen. Vanwege de individuele aanspreekbaarheid in het tuchtrecht is het niettemin van belang nauwkeurig vast te stellen wie waar verantwoordelijk voor is. De vragen van het college zijn mede op die vaststelling gericht en de internist heeft die vragen beantwoord met haar uitleg over de verdeling van die verantwoordelijkheden. Dat zij op dit punt uitleg heeft gegeven kan haar redelijkerwijs niet worden verweten.

Het college benadrukt verder dat het hier niet gaat om een voordracht als bedoeld in artikel 79 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) waarbij als zodanig de geschiktheid van een beklaagde tot het uitoefenen van haar beroep wordt beoordeeld, maar om een aantal tuchtzaken. In het tuchtrecht in de gezondheidszorg kan alleen het handelen van een beklaagde zorgverlener worden beoordeeld in het betreffende individuele geval, waarbij de concrete klachtonderdelen als uitgangspunt worden genomen.

Dat nu gelijktijdig twaalf tuchtklachten tegen de internist zijn ingediend, betekent niet dat alleen al daarom moet worden geconcludeerd dat zij een risico vormt voor de individuele gezondheidszorg. Het college ziet in de klachtonderdelen die gegrond zijn verklaard geen “patroon” van zodanig aan de internist te wijten ernstig onzorgvuldig handelen dat dit, ongeacht het feit dat zij niet eerder is aangeklaagd bij een tuchtcollege, zou moeten leiden tot de conclusie dat uitoefening van het beroep van internist-oncoloog door beklaagde niet verantwoord is. 

Tot slot merkt het college op – wat hiervoor ook al even is aangehaald – dat de internist niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen heeft gekregen. Dat is meegewogen bij het bepalen van de maatregel in de zaken waar een of meer klachtonderdelen gegrond waren.

De uitspraken worden geanonimiseerd gepubliceerd op www.tuchtrecht.nl. Voor die tijd zijn deze te raadplegen op deze website.