Psychiater en GZ-psycholoog krijgen een berisping voor onvoldoende helder en onvoldoende consistent geformuleerde pro Justitia rapportage
‘s-Hertogenbosch – Beklaagden hebben op verzoek van de raadsheer-commissaris in de strafzaak van klager een pro Justitiarapport opgesteld over klager. De vraag of klager ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten psychotisch ontregeld was hebben zij onbeantwoord gelaten. De wijze waarop beklaagden dat in hun rapportage hebben opgenomen is door het college beoordeeld als onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
Reden klacht
Klager is onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld voor het plegen van een drievoudige moord. In de strafzaak werd in eerste aanleg door de rechtbank afgeweken van het advies van het Pieter Baancentrum, dat inhield dat klager volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde aan klager de gevangenisstraf van 18 jaar op naast terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De raadsheer-commissaris vroeg – in de procedure in hoger beroep - beklaagden een pro Justitiarapport op te stellen. Beklaagden hebben de vraag of klager ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten psychotisch ontregeld was onbeantwoord gelaten. Het hof heeft op basis van drie over klager uitgebrachte rapportages geoordeeld dat de feiten in verminderde mate aan klager konden worden toegerekend en veroordeelde klager tot een gevangenisstraf van 22 jaar en tbs met verpleging van overheidswege. Klager heeft een aantal klachten tegen beklaagden ingediend over de wijze waarop de rapportage tot stand is gekomen.
Standpunt beklaagden
Beklaagden hebben aangevoerd bij de uitvoering van de opdracht te hebben voldaan aan de gestelde eisen en dat zij daarbij onafhankelijk, onbevooroordeeld en integer te werk te zijn gegaan.
Oordeel tuchtcollege
Het college heeft getoetst of de psychiater en de GZ-psycholoog bij het opstellen van de rapportage hebben voldaan aan de gedragscode van de NRGD en aan de eisen die volgens vaste jurisprudentie aan een rapportage wordt gesteld. Daarnaast is het handelen van de psychiater getoetst aan de richtlijn psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken van de NVvP (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie) en het handelen van de GZ-psycholoog aan de NIFP richtlijn Forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht. Over specifieke verwijten heeft het college als volgt geoordeeld.
Psychiater en GZ-psycholoog
Geen gebruik maken van alle beschikbare bronnen
Beklaagden hebben gesteld gebruik te hebben gemaakt van de door het gerechtshof beschikbaar gestelde bronnen. Voor zover deze waren geanonimiseerd waren zij wel bruikbaar omdat de relevante gegevens te herleiden waren. In de opgestelde rapportage is vermeld dat beklaagden een deel van de in de stukken weggelakte informatie niet hebben herleid. Het college acht het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de psychiater en de GZ-psycholoog zonder nadere uiteenzetting van de niet herleidbare gecensureerde stukken zijn uitgegaan. Zij hebben ook geen ongecensureerde versie van het gerechtshof gevraagd, terwijl dat wel relevant was. Dit klachtonderdeel is gegrond verklaard.
Geen inzichtelijke en consistente uiteenzetting
De psychiater en de GZ-psycholoog hebben bij het opstellen van de rapportage naar het oordeel van het college onvoldoende gemotiveerd omschreven, waarom de mogelijkheid dat klager onder invloed van een psychose had gehandeld terzijde hebben geschoven. De gedragscode van de NRGD is daarbij niet op een begrijpelijke wijze gevolgd. De beschreven gegevens sluiten immers een psychose niet uit en een sluitende onderbouwing ontbreekt. Ook de keuze om waarnemingen van een derde en van de opname van politieverhoren buiten de beoordeling te houden had inzichtelijk gemaakt moeten worden. Dit klachtonderdeel is gegrond verklaard.
Psychiater
vooringenomenheid
De psychiater heeft met specifieke woordkeuze (“op geraffineerde wijze de regie naar zich toe te trekken” en “welk autoriteitsfiguur hij ook maar tegenkomt”) zijn bevindingen onvoldoende waardevrij omschreven. Dit klachtonderdeel is gegrond verklaard.
betrokkenheid arts in opleiding
Het college acht de klacht over de aanwezigheid van een arts in opleiding (aios) bij twee gesprekken en de wijze waarop de psychiater de aanwezigheid heeft besproken, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De aios had weliswaar een werkverleden bij de instelling waar klager onder behandeling was geweest, maar de aios had geen enkele bemoeienis met de behandeling van klager. Dat het BIG nummer van de aios niet aan klager was meegedeeld of was vermeld in de rapportage is in het verlengde hiervan evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit onderdeel is ongegrond verklaard.
De overige klachtonderdelen tegen beide beklaagden zijn ongegrond verklaard.
Opgelegde maatregel
Ondanks het feit dat het college rekening houdt met de complexiteit van het dossier, rekent het college het de psychiater en de GZ-psycholoog aan dat zij, nadat zij hadden afgezien van het modelformat, zij hun conclusie niet duidelijk en consistent hebben gemotiveerd. Daarbij komt dat het al dan niet aanwezig zijn van de psychose van groot belang is voor de rechtszaak van klager en voor hem persoonlijk. Aan de psychiater en aan de GZ-psycholoog wordt een berisping opgelegd. Ook worden de uitspraken ter publicatie aangeboden vaktijdschriften.
De volledige uitspraak zal worden gepubliceerd op www.tuchtrecht.nl en tijdelijk op www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl